woensdag 17 april 2024

De overstromingsramp van 1825

Overstromingsrampen

vv

Kanon dat waarschuwde voor hoog water

In 1776 en 1825 vonden twee grote overstromingen plaats. De overstromingen veroorzaakten grote vernielingen langs de kust van Overijssel en Friesland. Om voor toekomstige rampen gewaarschuwd te zijn, plaatste men tussen Vollenhove en Kuinre een aantal kanonnen. In Blankenham werden er twee geplaatst. Hiernaast ziet u een van die twee kanonnen. De kanonniers dienden bij dreigend hoogwater de bevolking te waarschuwen, door eenmaal een schot af te vuren. Tweemaal betekende een dreigende dijkdoorbraak en driemaal betekende ' wegwezen'. In 1928 schoot de kanonnier van der Linde voor het laatst met dit kanon. Op de achtergrond ziet u een van de vele kolken in Blankenham, die door dijkdoorbraken zijn ontstaan. Het tweede kanon van Blankenham is nu te vinden op het voormalige eiland Schokland bij het museum aldaar. Bij het kanon staat ook een gereconstrueerd kruithuisje.

De ramp van 1825

In de winter van 1825 was er een combinatie van een noord-wester orkaan, springtij en een hoge waterstand van rivieren en zuiderzee. het water werd met enorm geweld in de inham tussen de Lemmer en Kuinre opgezweept.

In de nacht van drie op vier februari kwam het zeewater zo opzetten, dat het in De Lemmer door verscheidene straten en stegen spoelde. S' avonds om zes uur waren Echten en Oosterzee door het water helemaal van de buitenwereld afgesloten. Tussen De Lemmer en Schoterzijl waren verscheidene doorbraken, waarvan men een gedeelte nu nog in het landschap kan terugvinden. De zeedijk bij Blankenham bezweek op zes plaatsen, zodat het veen- em moerasland bij Giethoorn en de weerribben geheel blank kwam te staan. Boerderijen en huizen werden ondermijnd of stortten in, en bruggen en dammen spoelden weg. (1) Ook de dijk bij Blankenham bezweek in deze rampzalige nacht. Het bezwijken van de dijk bij Blankenham had oa tot gevolg, dat het dorp Slijkenburg geheel werd overstroomd. De Lindedijk bezweek en kreeg een doorbraak van 20 ellen. (Een el had in vroeger tijden de gemiddelde lengte van een menselijke onderarm en wordt tegenwoordig gesteld op 69 centimeter.) Ten gevolge hiervan zwol de rivier de linde zodanig, dat de golven langs haar gehele lengte ter hoogte van een halve el over de noordelijke dijk in de gemeente Weststellingwerf vielen.

Ondertussen werd door de hiervoor genoemde doorbraken in Lemsterland het water van die kant ook voortgestuwd en de vloeden konden zich zo met elkaar verenigen, zodat het water een zodanige hoogte bereikte, dat voor de avond van 4 februari bijna twee derde van de gemeente Weststellingwerf tot een hoogte van twee el onder het zeewater was bedolven, terwijl mensen, veel, huizen, dijken en dammen in de stroom werden meegesleurd.

Enkele verdere aantekeningen over de overstromingsramp van 1825.

vv

Tekening van de overstromingsramp. De afbeelding is hier te vinden

Eerst iets over de bronnen. Ik kan er niet voor in staan dat alle gegevens echt kloppen. Ik bezit aantekeningen van mijn grootvader van moeders zijde, Pieter Bouwen Oosten en van mijn broer Rudolf van der Lende. Beide hebben zich met de geschiedenis van mijn familie bezig gehouden. Zij hebben o.a. geput uit familieverhalen en het familieboekje van voorvader Jacob Gerrits Landman dat blijkens de aantekeningen in de tijd van mijn grootvader, dus voor 1957, in het bezit was van Hendrik R. Landman te Munnekeburen. Jacob Gerrits, die het familieboekje heeft samengesteld, werd geboren 1738 en overleed 4-10-1811, dus voor de overstromingsramp. Het familieboekje zal dus ook geen aantekeningen over de overstromingsramp kunnen bevatten, denk ik. De stormvloed heeft een diepe indruk gemaakt op de bevolking. nog generaties lang werd in de familie verhalen verteld over wat verschillende mensen tijdens de overstroming overkomen was. Deze verhalen werden in de eerste helft van de 20e eeuw nog wel verteld, overgeleverd van ouders op hun kinderen. Hierboven werden verschillende namen genoemd van personen en gezinnen, die van de ramp hadden te lijden. De losse aantekeningen heb ik verwerkt in een schrift, waarin de genealogische gegevens van mijn familie zijn opgenomen.

Alle huizen in Slijkenburg werden zwaar beschadigd, en twee spoelden geheel weg, waaronder de woning van J.T. Dragt, Slijkenburg huisnummer 44 uit wiens gezin drie personen in de golven verdwenen zijn. J.T. Dragt was tapper en koopman te Slijkenburg en gehuwd met Roelofje Alberts, in 1799, een weduwe, wier dochter Jantje Beeckhaus in 1817 was gehuwd met Egbert Koenderts Dijkstra, die met zijn schoonvader Dragt handel dreef voor gemeenschappelijke rekening. Die J.T. Dragt moet een voorvader van mij zijn, want een zuster van Jantje Beeckhaus (Hannekemaaiers? ) was gehuwd met de stamvader van de familie van der Lende, die begin 1800 deze naam aannam. Roelofje Alberts verdronken. Twee kinderen van Jantje Heinis Beekhaus en Egbert Koenderts Dijkstra Koendert Egberts Dijkstra en Roelofje Egberts Dijkstra, zijn ook verdronken.

A.E Klijnsma, Lemsterlan, in kuijerke troch it forline , Uitgever A.J. Osinga B.V. Boalsert 1975- blz 46 vermeldt het volgende (vertaling in het Nederlands) Voorzover mogelijk werden mensen uit de dorpen Oosterzee en Echten naar de Lemmer gebracht. Zo werd op 8 februari in het grietenijhuis van grietman a.a. VAN Andringa DE Kempenaer geboren: Auke en Anne, jongens van Harke Martens Koopmans en Ynskje Aukes Bakker, die in Echten woonden, maar die in de stormnacht uit hun woonplaats weggehaald werden en in het grietenijhuis onderdak vonden waar dus Ynskje beval van een tweeling. Anne is op 1 maart daaropvolgend gestorven. Uit mijn schrift blijkt, dat de vader van Ynskje Aukes, Auke Anskes, een voorvader van mij is, hij was gehuwd met Eelkjen Yntjes en nam de achternaam bakker aan. Ik stam af van zijn dochter Antje. (1770-1826). Ik heb wel verdere genealogische gegevens.

Een aantekening uit mijn schrift: Een voorvader van mij is Nuttert Gabes Gouma, 1792-1869, kerkvoogd te Scherpenzeel van 1862 tot 1868. Nuttert is van 1813 tot 1823 boer aan de Lindedijk. De plaats (boerderij) behoorde toen aan Nutterts oom, Sjoerd Machiels Peereboom, echter later aan zijn schoonvader Kornelis Peereboom. Vanaf 1823 woont Nuttert als boer te Scherpenzeel aan het Voetpad. Toen in februari 1825 het zeewater kwam wilde zijn buurman Nuttert Hoogkamp hem waarschuwen. Hij kon echter al niet meer terug en moest twee etmalen bij Nuttert blijven.

Het gezin van Kornelis Pieters de Boer en Klaasje Jacobs Landman die woonden aan de Lindedijk is niet in de golven omgekomen. Hun kleine zoon Wubbe, eind 1822 geboren, dreef enkele dagen na de storm in zijn wieg op het water. Daardoor kon hij worden gered. De lijken werden verzameld in de schuur van de boerderij aan de Lindedijk. Dwz op de voormalige boerderij van R.R. de Boer. Later werden de lijken weer beroofd. Dit is geen wonder, wanneer men bedenkt, dat door de stormvloed hele families tot de bedelstaf werden gebracht. Wubbe, die in de wieg op het water dreef, 31-12 1822 geboren, was gehuwd met Petertje Theunis Pals en zij hadden 5 kinderen.

Het gezin dat ook bij de watervloed omkwam, is Roelof Peters Oosten, geboren 1 april 1778 te Slijkenburg. geboren 1749, gehuwd met Harmtje Meinen en het hele gezin is in de watervloed verdronken. Ze woonden in Blankenham. De ouders van Roelof waren Peter Dirks Oosten, geboren 1749, overleden 16-09-1835 en Klaasje Roelofs, geboren 1754 en overleden 02-09-1840. Ze hadden 8 of 9 kinderen. Verder heb ik nog de volgende aantekening: Tiemen Peters, 22-12-1747 tot 10-04-1822, 14-10 1781 gehuwd met Geertrui Hendriks Hazekamp, geboren 1743, overleden 18-10-1826. Ze hadden geen kinderen. Tiemen Pieters de Boer, in 1816 meijer van plaats no 20 aan de Lindedijk, die in 1827 werd verkocht, toen hij verondersteld werd eigenaar te zijn. Het valt op dat Geertrui in 1826 is overleden. De reden van het overlijden wordt niet genoemd, maar na de overstromingsramp brak de geelkoorts uit, is zij daaraan overleden?

>De schade was groot. Er zijn grote hoeveelheden turf weggespoeld, en de veenbazen werden niet alleen daardoor getroffen, maar ook door het wegspoelen van gereedschap, turfbakken en turfmakerswoningen. Verder verdronken er grote hoeveelheden vee. In Lemsterland wel 200 koeien en evenveel schapen en varkens. in een brief van 7 februari schrijft het grietenijbestuur van Lemsterland aan Gedeputeerde Staten dat de toestand onder de bevolking nijpend is. De mensen die alles kwijt zijn werden in kerken en andere gebouwen ondergebracht. Uit de gemeentelijke fondsen kon de armoede niet genoeg bestreden worden, terwijl zich in de kerk van Echten 63 personen bevonden, in de dorpsschool in De Lemmer 31 en in Oosterzee 12 personen. Uit een andere brief blijkt, dat in De Lemmer 30 woningen niet meer bewoonbaar waren en dat de schade aan weggedreven turf fl 200.000,- bedroeg. Uit een informatie, ingesteld door de koning, blijkt dat 500 mensen in deze grietenij alles kwijtgeraakt zijn.

Interessant zijn ook de voorgeschiedenis van de overstromingsramp en de nasleep ervan. Wat de voorgeschiedenis betreft: ik ben bij een bezoek aan het Rijksarchief in Den Haag verschillende documenten tegengekomen, waarin organisaties van de bevolking, grietenijbesturen en vanuit Overijssel zoals Vollenhove waarschuwen voor de slechte toestand van de dijken en dat een ramp niet onwaarschijnlijk is. Maar ik was toen op zoek naar iets anders en heb daarvan toen weinig aantekeningen gemaakt. Wat de nasleep betreft: de geelkoorts heb ik hiervoor al genoemd. A.E. Klijnsma schrijft het volgende: Aan een in Sneek en Lemmer ingestelde commissie worden voorzieningen gevraagd; in een brief van 23 april schrijft men aan de commissie, dat er vooral behoefte is aan tenten en woningen voor de turfmakers. De veenbazen, die daar doorgaans eigenaar van zijn, kunnen niet voorzien in de wederopbouw omdat zij daarvoor de financiele middelen niet hebben. Zeven huishoudingen van in totaal 46 personen hebben nog geen onderdak. Om de dijken weer in orde te krijgen hebben 2000 arbeiders eraan gewerkt. maar dit leidde tot vechterijen en op het laatst moesten er soldaten aan te pas komen om de rest af te maken. Het werk moest voor de winter klaarkomen en het schijnt, dat er toen werd aangepakt, want op 11 september gaan de soldaten tezamen met een grote hoeveelheid werkvolk weer weg. De watervloed had daarna nog een desastreuze nasleep. Het jaar daarop brak een geelkoorts epidemie uit. Veel financiele verlichting gaf de overheid de slachtoffers echter niet. De steun bleef beperkt tot tijdelijke huisvesting en wat geld uit de opbrengst van een boek dat over de ramp werd geschreven.

De conclusie kan zijn dat de watersnood een geweldige verarming van de bevolking met zich meebracht voor verschillende boerenfamilies die tot de categorie van de land- en veenarbeiders gingen behoren. Bovendien blijkt bij de aanleg van de nieuwe dijk sprake te zijn van stakingen en vechtpartijen. Zie hiervoor ook de artikelen over stakingen voor 1870. Wat de verarming van de bevolking betreft is er nog een familieverhaal, dat werd verteld in de familie van mijn grootmoeder van vaders zijde, en dat een verklaring gaf voor hun armoede, namelijk dat haar ouders en de ouders daar weer van in grote armoede leefden, en tot de status van veenarbeider veroordeeld werden, omdat de vader daar weer van, Kornelis Pieters de Boer, die hiervoor werd genoemd, bij de overstromingsramp tot de bedelstaf werd gebracht met zijn boerderij. Er moet in slijkenurg een gedenksteen van de ramp zijn, met aangegeven hoe hoog het water stond, maar ik heb tijdens een fietsvakantie in het gebied ernaar gezocht maar de steen niet kunnen vinden. Misschien bij een verbouwing verdwenen, of het is ergens binnenin een huis, of ik heb het over het hoofd gezien. In blokzijl is ook zo'n herdenkingsmonuement.

Bij het artikel is gebruik gemaakt van de volgende literatuur:

A.E. Klijnsma-Lemsterlan, in kuijerke troch it forline. Fryske Akademy Leeuwarden, Sudwesthoeke rige nr 12. 1975

Fokke van Lute (Fokke MIddendorp)-Her en der deur et oolde Wolvege. Oosterwolde 1980. Stichting Stellingwarver Schrieversronte.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten